KRUIWAGEN (15-4-22)
KRUIWAGEN (15-4-22)
Hij laat zijn ooien niet elk jaar lammeren. Want hij kan de lammetjes niet allemaal zelf houden, en het is niet zo makkelijk een plaats voor ze te vinden waar ze zeker weten niet opgegeten zullen worden. Dat wil hij niet, dat zijn lammetjes gegeten worden. En zijn schapen ook niet. Vorig jaar had hij er twee. Twee lammeren. De ene hield hij zelf. De andere vond een thuis in Apeldoorn, bij mensen die net zo van hun dieren hielden als hij, mensen met een klein stukje land aan de rand van het bos. Hij bracht het beestje zelf weg. Pas toen kon hij er gerust op zijn. En dit jaar zijn er dus geen lammetjes. Misschien volgend jaar. Hij ziet wel.
Van de vier schapen die hij nu heeft, is er eentje al wat ouder. Het begint wat last van artrose te krijgen. Een stram schaap is het. Het mag rustig blijven rondscharrelen in zijn weitje, en als het te erg wordt, dan zal de dierenarts moeten komen met een spuitje, al moet hij daar nog niet aan denken. Want hij houdt van zijn dieren. Ze zijn als kinderen voor hem. Met afschuw vertelt hij over hoe het gegaan was met dat andere schaap dat hij moest laten inslapen. Zo’n groot dier, dat mag je niet zelf begraven, dat moet worden opgehaald door de kadaveropruimingsdienst. Hij had het liefdevol in een kruiwagen gevleid, en het met een doek erover aan de weg gezet, telkens kijkend of de vrachtauto er al was. Het eerste wat de chauffeur deed toen hij aankwam, was de kruiwagen omkiepen. Anders kon hij zijn werk met de grijper niet doen. Het dode dier, zijn kind, was voor zijn ogen een kadaver geworden. Ruwe mannen zijn het, van zo’n opruimingsdienst, zei ik. Ja, zei hij, ruwe mannen.
Marijke van Selm
|