Het zou uit mijn pen moeten komen
het beeld zoals ik het eerder beschreef
vredig landschap met grazende schapen
en bomen maar wat ik zie en beleef
is een rokende stad waar de vrede
verbrandt door mortiervuur, granaten
in de geblakerde straten liggen
hoofden, een losse afgeslagen hand
iemand schreeuwt God, God waar ben je?
het antwoord is leegte en zwavel
een toekomst verminkt, dichtgeschroeid
ik leg de pen neer, staar in het vloekende
oorlogslicht dat het beeld van de vreedzaam
grazende schapen doorvloeit |
|
Maar buiten beeld tegen de nacht in
ondanks onleven, barbarij, de waanzin
van dood en verderf zijn er de engelen
ergens vandaan, er zijn geen schapen
en geen velden, geen land van Efratha
of toch, iemand is opgestaan onder
een inktzwarte hemel, graaft in het
puin en redt een kind, het Kind?
iemand veegt iemand bloed uit
het gezicht en zegt wees niet bang
er is geen dodelijk flitsend licht
in de stad zijn soldaten, een legermacht
gewapend met heil, water en brood
delen zij toekomst uit in vrede |