JEZUS (12-6-20)
JEZUS (12-6-20)
Met twee groepen rond-de-veertigers lees ik Marcus. Het lag een tijdje stil, zoals alles. Maar deze dagen ontmoet ik beide groepen weer. Tot mijn vreugde. Gisteravond de ene, vanavond de andere. In de consistorie van de kerk, tafel in een U-vorm, de anderhalve meter grappend maar toch in acht nemend.
Geleidelijk beitelen we in de gesprekken die ontstaan de figuur Jezus tevoorschijn uit gestolde beelden en verhalen, te overbekend om nog te ontroeren. Of te ergeren. Ergernis vind ik ook goed. Alles wat niet vanzelfsprekend is reken ik goed. En dan mag alles gezegd worden. Dat hij nog maar zo’n jonge man was eigenlijk, begin dertig, en pakte hij het nou wel zo handig aan allemaal? En als hij zelf al doorheeft dat de mensen hem toch niet begrijpen, waarom legt hij het dan niet beter uit? En dat hij dat dan tegen zijn leerlingen zegt: die anderen begrijpen mij niet, maar jullie wel. Is dat zo? Wat een rare opmerking eigenlijk. En het wordt nog erger ook. Sommigen knappen af op de botte toon die Jezus in Marcus 4 aanslaat tegen de menigte. Als je zó tegen mij gaat praten ben ik weg. Anderen zouden naar zijn bijeenkomsten waarschijnlijk helemaal niet gaan. Al die ophef. Het zal wel.
Ergernis is goed, zeg ik dan. Ik zoek er zelf ook vaak naar bij het voorbereiden van een preek. Waar haakt het (dat vroeg ik aan Martijn ook: waar haak je aan, en hij zei: waar haak ik áf bedoel je), waar zit de verbazing, de vreemdheid. Want dáár kan iets gebeuren. En later thuis denk ik, zoals zo vaak, dat ik het helemaal niet goed doe. Dat ik nog veel meer had willen zeggen. En vragen. En uitleggen. Dat is hoe het gaat. Er is altijd een open einde.
En toch denk ik ook. Wat is dit goed. Dit móet. Graven, in die Bijbel, in die verhalen, en zien wat er tevoorschijn komt. Een man die zegt van God te zijn, en wat zegt hij eigenlijk. Waarom. Hoe. Wat bezielt hem. Ik wil zo graag dat we hem een beetje beter leren kennen. Ik wil zo graag dat er iets leeft, al is het ergernis, of verbazing, laat het maar gebeuren. Want volgens mij is dát precies het zaad dat hij zaait, in die geheimzinnige gelijkenis die hij vertelt, maar niet uitlegt. Wie oren om te horen heeft, die hore. Aan ons de bloemen, en het graan. Laat het maar gebeuren.
Zo zijn we op reis, door een Bijbelboek. Alles ligt open.
Marijke van Selm
|